Onze expert
Barbara Vandorpe is master in de lichamelijke opvoeding (UGent, 2007). Na haar studies schreef ze een doctoraat, waarbij ze onderzoek deed naar de motorische ontwikkeling bij jonge kinderen (UGent, 2011). Ze ging specifiek op zoek naar de link tussen motorische coördinatie en sportparticipatie bij kinderen, en wat die motorische coördinatie zou kunnen betekenen in het talentidentificatieproces van jonge gymnasten. Samen met Gymfed werkte ze tijdens haar doctoraat een testbatterij uit die de entreetesten zouden worden. Momenteel is ze docent bewegingsopvoeding aan de Arteveldehogeschool.
Wat is talent?
Eerst en vooral worden de termen ‘talent’ en ‘begaafdheid’ vaak verward. Begaafd zijn wil zeggen dat een kind potentieel heeft om in een bepaalde sport uit te blinken. Dat krijg je mee via de geboorte. Begaafdheid zit in je genen. Sommige kinderen hebben een wiskundeknobbel, anderen lijken goed op een bal te kunnen trappen en nog anderen kunnen een radslag uitvoeren zonder ooit een voet in een turnzaal gezet te hebben. We spreken van talent als die persoon vaardigheden bezit waarmee hij uitzonderlijke resultaten behaalt. Dat is het gevolg van training en oefening. Het woord ‘potentieel’ is hierbij cruciaal. Twee kinderen met evenveel potentieel, die even begaafd zijn, kunnen toch een andere uitkomst hebben. De ene wordt bijvoorbeeld wereldkampioen en de andere doet mee aan provinciale wedstrijden. Welke ondersteuning en stimulansen ze krijgen uit hun omgeving tijdens hun ontwikkelingsproces bepaalt of een kind uitgroeit tot een talent.
Hard work beats talent
Net zoals in elke sport heb je potentieel nodig om het ver te schoppen. Kinderen die qua coördinatie niet zo sterk zijn, en dus motorisch minder vaardig zijn, zullen het moeilijker hebben om een bepaald niveau te bereiken. Let wel, ‘hard work beats talent if talent does not work hard’. Begaafde kinderen hebben een stapje voor, maar vele uren trainen zijn sowieso cruciaal om een topper te worden in je sport. Er wordt gesproken van 10.000 uren training die je zou nodig hebben om een expert te worden in je vak. Of dit nu pianospelen of turnen is. Oefening baart kunst is nog altijd een belangrijke richtlijn.
Op deze zaken kan je als coach letten om een goede beweger te spotten
Elke ervaren coach merkt een kind met iets ‘extra’ op. Het oog van de trainer noemen we dat. Die ziet meteen of een kind een goede beweger is. Goede bewegers bewegen vlot en schijnbaar moeiteloos. Enerzijds kan je het subjectief screenen (oog van de trainer), anderzijds kan je objectieve testen afnemen. Geef hen bijvoorbeeld eens een coördinatie-oefening die ze nog nooit gedaan hebben. Doe die zelf voor en laat hen ze nadoen. Je ziet meteen welke kinderen de beweging vlot oppikken.
Specifiek kan je de volgende testjes afnemen bij kleuters:
· aan de rekstok => geraken ze boven de stok?
· op één been springen => hoe voeren ze dit uit? Dynamisch?
· sprinten => hoe voeren ze dit uit? Op de tenen? Vlot?
· staande vertesprong => kunnen ze verder springen dan hun eigen lengte?
· een brugje maken => hoe lenig zijn de schouders?
· over een balk laten lopen => durven ze dit?
· een spreidzit laten uitvoeren met de buik plat op de grond => hoe ver geraken ze?
Vanaf welke leeftijd kan je een begaafd kind spotten?
Getrainde coaches zien al aan kleuters of ze begaafd zijn. Laat kleuters een parcours afleggen en je haalt de betere bewegers er zo uit. Ze kunnen sneller op één been springen of huppelen vlot, terwijl anderen de beweging nog niet onder de knie hebben.
De kleuterleeftijd is een cruciale periode in de ontwikkeling van de motorische competentie. Tot de leeftijd van 6 jaar is de plasticiteit van de hersenen het grootst. Vanwege de verbondenheid tussen het centraal zenuwstelsel en het bewegingsapparaat (de spieren) is de periode tot 6 jaar cruciaal voor de ontwikkeling van de coördinatie. Kleuters zijn sponzen. Dat wil zeggen dat kleuters veel oppikken, nieuwe bewegingen leren en vaardiger worden. Hoe meer ze bewegen, hoe vaardiger ze worden.
Aan de fundamentele motorische vaardigheden kan je de betere bewegers herkennen. Let wel, het verloopt in fasen, maar er is een grote variatie in timing en tempo tussen kinderen onderling en ook bij het kind zelf. Zo kan het zijn dat een kind heel snel kan lopen, maar nog geen bal kan vangen. Of dat kleuter X op vierjarige leeftijd vlot op één been kan springen en kleuter Y dat pas kan als hij vijf is. De genetische aanleg en ook de omgeving spelen hier een grote rol in. Kleuter X doet misschien al een jaar aan kleuterturnen.
Op de leeftijd van 8 à 9 jaar is het dus absoluut mogelijk om potentieel talent al te detecteren.
Valkuilen bij talentidentificatie
De grote valkuil is te vroeg selecteren. Als je de betere bewegers uit een groep haalt om hen meer te laten trainen, gaan er altijd kinderen zijn die uit de boot vallen. Sommige kinderen worden verkeerdelijk als begaafd beschouwd. Andere kinderen zijn wel begaafd, maar tonen dat niet op dat moment of zijn gewoon nog niet matuur genoeg om het te kunnen tonen. Je houdt dus best de groepen zo groot mogelijk. Dat is natuurlijk niet doenlijk. Daarom is het wel belangrijk dat tussen verticale groepen (zelfde leeftijd, ander niveau) ook nog verloop mogelijk is. Zo kunnen kinderen die bijvoorbeeld later gestart zijn met turnen toch nog de overstap maken naar de wedstrijdsport. Denk maar aan Kim Gevaert, die pas op 11-jarige leeftijd de overstap maakte naar de atletiek.
Om een reactie te plaatsen en reacties te bekijken moet je ingelogd zijn. Inloggen